Filosofie

Op deze pagina zijn gedachten over filosofie en tekstfragmenten van filosofen te lezen, die te maken hebben met de praktijk van de filosofische gespreksvoering. De pagina krijgt regelmatig een update.

Filosoof Ignaas de Visch in De Standaard, maart 2016:

'Voor goede raad over je leven klop je beter aan bij de psycholoog. De taak van de filosofie is vragen stellen, niet ze beantwoorden. Filosofie opent de ruimte van het denken en leert je omgaan met de worsteling van het leven, de vragen waarmee je geen weg weet en die toch deel uitmaken van de orde van de dag.'


Uit: Waarheid en methode van Hans-Georg Gadamer (1960):

De kunst van het vragen is de kunst verder te vragen: de kunst van het denken. Zij heet dialectiek want ze is de kunst een echt gesprek te voeren (p. 350.) 
Wie wil denken, moet zich dingen afvragen (p.357).


De wisselwerking tussen vragen en poneren

Volgens rechtsfilosoof Afshin Ellian begint het denkproces met vragen stellen, en daarop volgt het poneren van een stelling of hypothese. Die hypothese is geen oplossing op zich, het is eerder iets wat meer vragen opwerpt. Het hele denkproces draait om het heen-en-weerbewegen tussen vragen stellen en poneren en weer nieuwe vragen stellen. Een mooie beschrijving van filosoferen. Je zou het poneren van een stelling ook kunnen benoemen als een antwoord formuleren op de vraag. Een antwood dat altijd slechts tijdelijk is, want het roept nieuwe vragen op. Filosoferen is voortdurend heen en weer gaan tussen vragen en antwoorden. 


Machiavelli en de macht om invloed te hebben op je leven

Machiavelli leefde en werkte in de vijftiende eeuw in Italië. Hij was diplomaat en gezant voor Florence in een chaotische politieke wereld. Zijn bekendste boek is ‘Il principe – De heerser ‘, een praktische leidraad voor hoe regeringsmacht te vergroten en te behouden, maar ook een filosofische analyse van het begrip macht.

Machiavelli ziet politiek als een bedrijf dat volgt uit de menselijk natuur. Ook de mens zelf is in grote mate bepaald door zijn natuur. Het is moeilijk af te wijken van dat waartoe je van nature geneigd bent, maar toch is ook eigen initiatief mogelijk. Deze spanningsverhouding tussen gedetermineerd zijn en eigen ingrijpen laat hij zien aan de hand van twee begrippen: fortuna en virtu.  Fortuna staat voor fortuin, lot, noodlot of toeval. Virtu betekent deugd, voor hem is dat een combinatie van verstand en moed, intelligentie en energie.

Fortuna wordt door Machiavelli verbeeld als een rivier die met grote kracht stroomt, maar die door virtu binnen haar bedding gehouden kan worden of van richting worden veranderd. Vertaald naar het leven: er overkomt je in je leven van alles, want dat bepaalt het lot, maar je bent niet helemaal afhankelijk van je lot. Je kunt zelf ingrijpen, als je daarbij de omstandigheden maar niet uit het oog verliest. Het is een kwestie van meegaan in de stroom, je aanpassen aan de wisselende omstandigheden, maar ook met virtu dammen en dijken bouwen om de rivier van fortuna in goede banen te leiden. Virtu is dan vooral daadkracht om in te grijpen in je eigen leven.

 

Plato in praktijk

Volgens Plato bestaat onze ziel uit drie delen: de buik, het hart en het hoofd. Plato verbeeldt dit in de metafoor van 'de menner en het tweespan'. De menner staat voor de taak om met zijn tweespan paarden zo hoog mogelijk in het zwerk te geraken, want daarboven kom je in de wereld van de abstracte Ideeën. Daar ben je ontworsteld aan de lage driften, de zwaarte van het lichaam en de sterfelijkheid. Daar kun je de eeuwige Ideeën van onder andere het Ware, het Schone en het Goede leren kennen.

In deze metafoor staat de menner voor ons hoofd, de ratio, het heldere denken. De twee paarden verbeelden het hart en de buik. Het ene paard is een nobel paard met passie, ambitie, wil en doorzettingsvermogen, gebonden aan het hart. Het andere paard is een weerspannig paard dat zich overgeeft aan lusten en lage driften, wat wij tegenwoordig de gevoelens van de onderbuik noemen.

De menner heeft de leiding. Hij moet het passionele en ambitieuze paard in goede banen leiden, maar vooral ook het weerspannige paard steeds weer overeind sleuren. Het is een heel gevecht om op koers te blijven en zo hoog te komen dat de wereld van de Ideeën is te aanschouwen.

In zijn boek Spelen met Ideeën. De kunst van het filosofisch gesprek vertaalt Jos Kessels deze metafoor naar de praktijk. In een moeilijke kwestie is het zaak om hoofd, hart en buik met elkaar te verbinden. Het domein van de buik is een onderzoek van je emoties: welke zijn dat en hoe wil je je ertoe verhouden? Het domein van het hart is letterlijk wat je aan het hart gaat. Wat zijn je ambities? Wat drijft je en waar wil je heen? Voor een evenwichtig oordeel is je hoofd nodig. Je denken is je sturende kracht, maar het moet je hart en je emoties hiermee in overeenstemming brengen.

Onlangs bracht ik dit op een mooie manier in praktijk met een cliënt. Nadat we al een aantal gesprekken hadden gevoerd wist hij niet alleen zijn gedachtegangen, maar ook zijn emoties te benoemen. Daaronder waren een schuldgevoel en angst om te falen. Als belangrijkste waarden, samenhangend met die emoties, noemde hij financiële zelfstandigheid, intellectuele arbeid en verbinding met cultuur. Zijn ambitie, recht uit het hart, hadden we al uitgebreid besproken. Door dit alles eerst van elkaar te onderscheiden en daarna te integreren, lukte het hem tot een juiste afweging te komen, zijn kernvraag te beantwoorden en te weten hoe hij wilde handelen.  

 


‘Ik weet dat ik niets weet’


Deze beroemde uitspraak van de Griekse filosoof Socrates volgde nadat het orakel van Delphi had aangegeven dat Socrates de meest wijze man was. ‘Hoe kan dat nou?,’ riep Socrates uit. ‘Ik weet helemaal niets.’ Maar juist dit ‘weten dat je niet weet’ kenmerkt de wijze mens. Wie er eenmaal van overtuigd is niet te weten, is bevrijd van de ketenen van de onjuiste opvattingen. Pas dan ben je klaar voor het vragen stellen, voor de zoektocht naar het ware weten.

Het ware weten is uiteindelijk te vinden in jezelf. Alle kennis is uiteindelijk zelfkennis. Een mens die zichzelf kent, kan zichzelf waarderen en weet hoe te handelen.



Iemand vertelde dit verhaal:

‘We waren aan zee en zagen twee kinderen spelen in de branding. Een plotselinge hoge golf gooide hen omver en ze gingen kopje onder. Eén van de kinderen kwam boven en begon heel hard te huilen. De ander kwam omhoog, schudde zich uit, lachte breed en schreeuwde: ‘Dat was een grote golf!’

Een mooie illustratie van een uitspraak van de stoïcijnse filosoof Epictetus (55 -135 n. Christus):

Het zijn niet de gebeurtenissen die ons doen lijden, het zijn onze gedachten hierover.’




Plato: Uit de dialoog Alcibiades
Dit stukje dialoog van Plato is tweeduizend jaar oud. Toch laat het zien waarom het - ook in onze tijd -  zin heeft een filosofisch gesprek aan te gaan. Een oog dat zichzelf wil zien moet in een ander oog kijken. Wie zichzelf wil kennen moet zijn denken spiegelen aan een ander, om beter te leren denken.
 
Socrates: Is zelfkennis iets gemakkelijks, en was het een domoor die het opschrift ‘Ken jezelf’ boven de tempel bij het orakel van Delphi liet aanbrengen? Of is zelfkennis iets moeilijks en is het niet voor iedereen weggelegd?

Alcibiades: Het lijkt mij iets voor iedereen, maar soms vind ik het uiterst moeilijk Socrates.

Socrates: Nu, makkelijk of niet: wij staan eenvoudig voor de keus. Mèt zelfkennis leren we wellicht voor onszelf zorgen, maar zonder die kennis nooit.

Alcibiades: Zo is het inderdaad.

Socrates: Kom dan, op welke manier zouden we de betekenis van het ‘zelf’ kunnen achterhalen? Want dat is de weg om tot zelfkennis te komen.

Alcibiades: Dat is waar.

Socrates: Met wie ben je op het ogenblik in gesprek? Met mij, niet?

Alcibiades: Zeker.

Socrates: En ik met jou?

Alcibiades: Zeker.

Socrates: Bedienen wij ons niet van woorden?

Alcibiades: Natuurlijk.

……..

Socrates: Begrijpen we dan de goede raad van dat Delphische opschrift niet?

Alcibiades: Waar denk je aan Socrates?

Socrates: Als die raad tot ons oog was gericht: ‘Bezie jezelf’. Hoe zouden we die aansporing dan begrepen hebben? Natuurlijk zo dat het oog daarheen moest kijken waar het zichzelf zou zien.

Alcibiades: Natuurlijk, in een spiegeltje of iets dergelijks Socrates.

Socrates: Als je in iemands oog kijkt, dan staat je gezicht in de pupil van dat andere oog als in een spiegel afgebeeld.

Alcibiades: Zo is het.

Socrates: Als dus twee ogen elkaar beschouwen, dan zien zij tegelijk zichzelf. Een oog dat zichzelf wil zien, moet in een ander oog kijken.